“Uit de oude doos”
Enige tijd geleden heb ik de leden van het Leids Damgenootschap opgeroepen om bijdragen voor de website aan te leveren. Ik dacht aan fragmenten uit de onderlinge wedstrijden en aan leuke of leerzame fragmenten uit het verleden. Joop Burgerhout heeft zodanig uitgebreid op die laatste suggestie gereageerd, dat het de speelse term “uit de oude doos” verre overstijgt. Daarom heb ik de vrijheid genomen om de titel te veranderen in “De memoires van Joop Burgerhout”. Ik wens jullie veel plezier bij het lezen en kijk uit naar de volgende bijdragen van Joop!
André van der Kwartel
De memoires van Joop Burgerhout:
De eerste jaren!
Mijn oertijd …
Ergens in 1966 ben ik gaan dammen. Mijn ouders verhuurden kamers, en een van de huurders was een ambtenaar, afkomstig uit Suriname. Ik was bruin met Moluks bloed, hij was tegen het zwarte aan en zijn roots lagen in West-Afrika. We speelden dampartijtjes. De televisie stond ongetwijfeld aan in ons huis, want in het protestantse Katwijk was tv nog weinig populair. “Je haalt daarmee de duivel in huis” en we keken dus naar ieder programma. Wat niet mocht, was vaak wel lekker. Had je in de tijd al de Piraten TV? Ik weet het niet, maar daarop waren voor een jongetje in de puberteit aantrekkelijke zaken te zien. De duivel heb ik overigens thuis nooit ontmoet. Maar wel een tegenstander van formaat. Zijn naam was Ulrich Aron. Hij zou furore gaan maken in Suriname, is genoemd als kandidaat minister en zo. Deze informatie haal ik trouwens van internet, want ik heb hem tientallen jaren geleden voor het laatst gezien.
Onze dampartijtjes stonden in het teken van zetjes, kleine combinatietjes die me enorm veel verwondering opleverden. Tussen de partijtjes door keken we televisie. Positiespel speelde geen rol, alles draaide om de zetjes. Zo heb ik het spel geleerd.
Familiedammen …
Als 12-, 13-jarige jongen wilde ik alleen maar spelen. Oom Gijs (Haasnoot), de broer van mijn moeder, zou heel goed kunnen dammen. Dus ging ik naar hem toe met een dambord onder mijn arm en schijven in een zakje. Tante Cock, van oom Felix, was ook een grootheid … haar bezocht ik ook. We hadden discussies over ‘blazen’ (als je vergeet te slaan, dan mag de schijf weggenomen worden) en over de ligging van het bord en de kleur van de te bespelen velden. Moest het donkere veld links- of rechtsonder; moest gespeeld worden op witte of donkere velden?
Het eerste toernooi en knoflook!
Op 14-jarige leeftijd zat ik op ’t Visser ’t Hooftlyceum. Schoolsporten en ik was de vertegenwoordiger van klas 2f bij het dammen. Frans de Jonge zat een klas boven mij, hij was trouwens nagenoeg mijn buurjongen. Hij woonde op Parklaan 102, ik op Parklaan 56. Het was mijn eerste toernooi. Frans deed niet mee, en ik won niet, en dat kwam door de zenuwen.
Ik ben nu al jaren actief in de psychologie, en ik ga pas nu de zenuwen van toen wel een beetje begrijpen. Mijn enorme ambitieniveau stond op gespannen voet met mijn enorme angst om te verliezen. Alles draaide om winnen. Sportief was ik niet. Ik nam knoflook, rookte sigaretten en blies rookwalmen over het bord … Ik heb meer dingen gedaan, maar ach … ik was jong en nog maagd.
Ton Sijbrands en de Rijnsburgse Damclub
In 1969 kwam Ton Sijbrands naar Rijnsburg. Hij speelde daar een simultaanseance, en die was aangekondigd in de Nieuwe Leidsche Courant. Met de fiets ben ik ernaar toegegaan. Wim Leeuwenburg, drievoudig kampioen van Rijnsburg, zat naast me en ik speelde een leuke partij. De volgende dag stond er een stukje in de krant over mij (zie hieronder).
Leeuwenburg had mij dezelfde avond al lid gemaakt van de Rijnsburgsche Damclub!
De partij tegen Ton heb ik niet genoteerd. Ik wist namelijk niets van notatie. Achteraf is dat jammer, want grootmeester Sijbrands won met een combinatie die wonderschoon was. Vanaf die tijd heb ik hem bewonderd. Meer dan welke grootmeester dan ook.
Uit het Leidsch Dagblad, 30 juli 1969
Het eerste conflict …
Pas jaren later hoorde ik dat dit stukje in het Leidsch Dagblad aanleiding was voor een scherpe brief. Jan Schoneveld, voorzitter van de Katwijksche Dam Club, was woedend op de Rijnsburgers. “Hoe halen jullie het in je hoofd om een Katwijker te ronselen?” De Rijnsburgers moesten erom lachen. De stamboom werd erbij gehaald, en ziedaar: “Jouw vader, Jacob Burgerhout, is in 1912 geboren, en weet je waar, Joop? In Rijnsburg! En jouw oma, zijn moeder, heette Janna Brussee, en Brussee is een Rijnsburgse naam”.
De Katwijkers lachten niet.
Mijn vader maakte zich alleen maar druk of ik wel genoeg deed aan mijn huiswerk. Dat was niet het geval. Een vervelend gebeurtenis maakte dat ik van de HBS gestuurd werd. In 1970 ging ik werken op de Flora bij Gert van Zuylen. Hij was een van ’s Rijnsburgs beste dammers, bloemenhandelaar en ik ging werken. ’s Avonds damde ik met Frans de Jonge en op de damclub.
Spijt …
Mijn fanatisme was enorm. Ik heb al wat schreven over knoflook, maar er was meer gaande. In mijn eerste jaar won ik de Najaarsbeker, een toernooi uitgeschreven door Wim Leeuwenburg. Ik zal het nu maar eerlijk opbiechten, ter leringhe ende vermaeck van een ieder die aangetast is door het “altijd-maar-willen-winnen-virus”. Ik heb in januari 1970 een uitslag verkeerd doorgegeven. In plaats van remise heb ik gemurmeld dat ik had gewonnen. En toen werd ik de winnaar van de beker.
Met terugwerkende kracht moet de beker naar Jac. van Egmond, maar die is al jaren dood. Ik voel nog steeds de schaamte die ik toen niet had.
Eerste resultaten
In 1970 was er sneldammen, en dat won ik. De jarenlange ervaring met de Surinaamse dammers had me geleerd om op zetjes te spelen. Ik had er aardigheid in om ingewikkelde standen op te bouwen, vooral de Partie Bonnard had mijn voorkeur. Uiteraard vanwege de vele combinaties. Ik was jong en kon heel snel en diep rekenen.
(Dat vermogen is na 50 jaar behoorlijk verdwenen, merk ik. Als jong dammertje was een variant van 15 – 30 zetten diep doorrekenen niet vreemd, maar nu zit ik te zweten op een niveau van minder dan tien zetten en dan klopt er nog geen bal van … Korsakow, Alzheimer ??? )
Techniek
Uit de beginjaren een fragment Joop Burgerhout (wit) tegen Cees Breed (zwart). Het komt uit een partij,die gespeeld werd in het kader van de wedstrijd Noord-Holland versus Zuid-Holland. Ik zat bij de jeugd, en speelde in het provinciale tiental. De datum was 28 augustus 1971 en plaats van handeling IJmuiden. Baris Dukel ontmoette ik daar. Hij was Nederlands kampioen geweest in 1956, en deelnemer aan een WK. Wat een enorm aardige vent was hij! Hij liet me openingsvarianten zien, en wat me bijstaat is dat ware kampioenen geen opscheppers zijn.
Joop Burgerhout – Cees Breed
Na het gespeelde 23. (…) 11-17, volgde 28. 40-34 en zwart staat verloren. Er dreigt 34-30 (25×23) 28×10. Om dat te pareren komt maar één zet in aanmerking, namelijk
28 . … 4-10 en toen volgde
29. 34-30 25×34, 30. 28×19 20×29, 31. 42-37 14×23, 32. 38-33 29×49, 33. 46-41 29×27, 34. 31×4!