Het pootje van Douwe de Jong

Evert Dollekamp

Acht maal NK, deelnemer aan KSH- en Suikertoernooien, interlands tegen Rusland, doe het maar eens eventjes na. Van begin jaren zestig tot 1975 (zijn laatste NK) was Douwe de Jong prominent aanwezig in de toonaangevende damtoernooien. Zodat we onmiddellijk overstappen naar een van zijn dieptepunten:

In de laatste ronde van het NK 1969 won Evert Bronstring op een prachtige manier van Douwe de Jong. Misschien was het wel de mooiste overwinning ooit van Evert. Hoewel smaken natuurlijk verschillen. De Jong kreeg na een passieve opening al snel te maken met een krachteloos centrumblok en moet zich de gehele partij diep ongelukkig hebben gevoeld.

Het was geen wilde partij, maar van de kant van Evert een superieure vertoning van half-klassiekachtig omsingelingsspel. De afwerking was werkelijk om door een ringetje te halen. Hoewel Kingsrow vast wel een remisegaatje vindt. Kan dat programma niet gewoon verboden worden; het is een grote bron van frustratie hoor ik van meerdere kanten. ‘Geen stand is meer gewonnen’ hoorde ik Rob Clerc laatst verzuchten. Ik zelf heb daar niet zo’n last van, Kingsrow gebruik ik niet. Mocht ik al eens een analyse schrijven dan doe ik dat op eigen kracht. Waarbij ik uitermate bedreven ben in de techniek van slagen om de arm houden en dingen gewoon niet te behandelen onder het motto: wat je niet ziet dat mis je ook niet.

Douwe de Jong (Groningen) was regelmatig één van mijn tegenstanders. Een keer of vijf, zes kruisten wij de degens, zoals dat zo mooi heet. Bijna allemaal gelijkwaardige remises, waarbij ik geen enkele keer echt een poot aan de grond kreeg (ik val in herhaling, zie mijn stukjes over Bergsma en Schotanus).

Onze partijen speelden zich af in het kampioenschap van Groningen en de rayonwedstrijden Noord. Dit alles in de periode 1980 – 1990. De partij die ik me van de rayonwedstrijden herinner was niet een onderling treffen. Tegen oom Pieter Bergsma zat Douwe weer eens in de moeilijkheden. Totdat hij de kans kreeg het vermaarde pootje van Douwe de Jong te formeren. Uiteindelijk moest Pieter remise toestaan.

Het pootje van Douwe de Jong wordt (met wit) geformeerd door de schijven 36, 31 en 27. Een halve hekstelling zullen oplettende lezertjes uitroepen. Maar het pootje van Douwe kenmerkte zich met name door het ontbreken van een vijandelijke schijf op 22. Gekoppeld aan controle over veld 28 en aanpalende gebieden en beheersing over randveld 25 tracht wit uiteindelijk voordelig klassiek te bereiken met alle gevolgen van dien. Achterlopen op 21 wordt opgevangen en een ingenomen halve hek met 17-22 wordt (desnoods op termijn) beantwoord door 31-26, x27.

Ik heb Douwe regelmatig die opstelling zien innemen. Het is een strategie gegrond op geduld, veel geduld. Want zwart kan op zijn beurt rustig een verwoestende centrumaanval in elkaar knutselen. Het witte geduld gaat er van uit dat deze niet op winst speelt maar wacht totdat zwart door irritatie zijn hand overspeelt. Want leuk (tegen)spelen is het niet. En niets is frustrerender dan een mooie stand te zien verwateren en als je pech hebt nog te verliezen ook.

Over het pootje van Douwe de Jong nog de volgende opmerking, die overigens niets met het pootje van Douwe de Jong te maken heeft, behalve dan dat het ook een pootje is. Er bestaat namelijk ook een los pootje 35, 30 en 24. Omdat Douwe al een pootje heeft wat naar hem vernoemd is, noemt men dit het pootje van Johan Capelle. Dit pootje heeft echter heel andere bedoelingen. Niet verdedigend, maar juist de opmaat tot een omsingelingsstrategie. Hans Jansen wil jullie dat vast wel even uitleggen.

Douwe was een solide, soms wat passieve speler waarvan het moeilijk winnen was, gold voor mij tenminste wel. Slechts één keer legde ik het vuur na aan zijn schenen in een partij voor het kampioenschap van Groningen. Ik weet zelfs nog waar we zaten in het clublokaal van Damgenootschap Het Noorden, één van die verenigingen die van bloeiende damvereniging is afgezakt in de krochten van de KNDB. Een clubavond hebben ze zelfs al niet meer. Er zijn tijden geweest dat ze rond de 75 leden hadden…

Ik had een overweldigende centrumstand, werkelijk niets aan de hand. Douwe ruilde echter geduldig alle schijven af die hem in de weg stonden en bereikte een probleemloze remise.

Wat ik mij verder herinner was de manier van zetuitvoering op het moment dat Douwe vond dat hij er toch wel heel goed voorstond. Waar Toine Brouwers in zo’n geval met een paar tikjes van de wijsvinger de schijf van A naar B verplaatst, bewoog Douwe met de handpalm naar boven en alle vingers gestrekt de beoogde schijf richting vijandelijke linies. Een mooi gezicht. Vooral omdat hij zijn bovenlichaam daarbij licht naar voren bewoog om de zet extra kracht bij te zetten. Ik vind het er wel bij horen, dat soort psychologische oorlogsvoering.

Waar we het ook nog even over moeten hebben is het feit dat Douwe er niet voor terugdeinsde om het niet zo nauw met de regels te nemen. Het volgende gebeurde in een partij van niets, want voor de onderlinge van Damclub Groningen. Na een kleine vergissing besluit hij een en ander op originele wijze weer recht te zetten. Staand bij zijn bord toont geen greintje aarzeling en doet na de woorden ‘Oh, maar die kan helemaal niet!’ met een stalen gezicht een andere.

En laat ik zelf maar helemaal mijn mond houden. Boter op het hoofd. In de tijd dat ik nog jong en fanatiek ben, vind ik alles geoorloofd om het heilige doel te bereiken. Alles wil ik winnen, ook de onderlinge competitie bij de Asser Damclub. In de eeuwige strijd met Hans van der Laan en Paul Groot kan ik me tegen Hobbe Akkerman natuurlijk geen puntverlies veroorloven.

Een kind ziet dat 38-32 onmiddellijk remise is, maar er is een klein probleempje: ik heb zojuist uitgerekend die zet gespeeld. Met kloppend hart weet ik de stand tot een andere positie te frommelen en schrijf 31-26 op. Mede door de uiteindelijke overwinning die ik hiermee behaal, houd ik aan het eind van het seizoen juist een marge van één punt over op het peloton. Misdaad loont.

En dan heb ik het nog niet eens over mijn boevenstreek tegen Johan Krajenbrink in de HF voor het NK 1991. Uit Krajenbrink Verliest (webshop slagzet.com):

Het is in het allerholst van de HF 1991. In Zwolle spelen veertig damgekken om acht plaatsen in het NK van dat jaar. De zesde ronde is in volle gang. In Groep 3 spelen Johan Krajenbrink en Evert Dollekamp een sleutelrol. Beiden moeten winnen voor de spreekwoordelijke laatste kans. De partij is er naar. Beide spelers gaan voor de volle winst. Dat lukt Johan duidelijk beter dan zijn opponent.

Op het scherpst van de snede bereiken de rivalen een vlammend middenspel. Evert heeft zorgen. Wil ook graag winnen. Maar heeft er de stand niet naar. Het gaat van kwaad tot erger. ‘Eß bekomt sich’, citeert hij voor zichzelf Iser Koeperman. ‘What to do’, om met Slawa Tsjegolev te spreken. Hem bekomt sich een briljante truc to do.

Gepikt van Andris Andreiko, die ooit Harm Wiersma op een geweldige manier te grazen nam. Interland Nederland – Sovjet Unie 1970. Harm zit in grote tijdnood. Noteert niet meer. Loert bij Andris op het blaadje. En tot drie maal toe vraagt hij Andris zijn blaadje even te mogen vasthouden. Andris heeft er op een gegeven moment genoeg van. Als de kust veilig is noteert hij twee extra zetten. Eentje voor wit, eentje voor zwart. En eist bij de ’50e’ zet de partij op. Want in werkelijkheid zijn er maar 49 gespeeld.

De zon gaat voor mij schijnen. Wat Andreiko deed, kan ik natuurlijk ook. Johan noteert al een tijdje niet meer vanwege tijdgebrek. Rond de 40e zet zie ik mijn kans schoon. Johan moet drie keer slaan. Ik neem een Kamikazedam, die ik niet gelijk noteer maar pas na het slaan. Plotseling staan er vier kruisjes op mijn notatiebiljet in plaats van drie. En noteer ook voor mezelf een extra kruisje. Johan kijkt net als Wiersma op de notatie aan de overkant. Ziet dat hij nog zeven zetten moet afwerken tot de tijdcontrole. Het zijn er in werkelijkheid acht.

Zelf heb ik nog ruim de tijd me voor te bereiden op het toneelstukje na het vallen van Johans vlag. En wel zo dat Johan niet in de gaten heeft dat ik een geniale schwindel heb bedacht. Mijn enige zorg is dat Johan een zet ‘teveel’ doet en op 51 (is 50) zetten uitkomt.

Zie de Andreiko Notatie. De ’50e’ zet van Johan is gespeeld. Ik leun met bonkend hart ‘ontspannen’ achterover. Ik weet dat Johan nog maar 49 zetten heeft gedaan en wacht op het vallen van Johans vlag. Is het nog een beetje te volgen?

Het hoogtepunt van de partij. Johan kijkt nog maar eens op mijn notatie. Ziet dat het goed is en laat rustig zijn vlag vallen. Om vervolgens een uurtje aan het misschien wel gewonnen eindspel te beginnen. Ik slaak een inwendige zucht van verlichting. En zeg tegen Johan: ‘We moeten de notatie maar even controleren. Bovendien moet jij nu eerst een en ander bijwerken. Ik ook, want er staan een paar losse kruisjes in plaats van de volledige notatie.’

Johan heeft nog steeds niets in de gaten. We begeven ons naar een bijwerkbord om onder het oog van de arbiter de zetten op te schrijven. Ik ben Johan natuurlijk behulpzaam, grote boef die ik ben. Want ik hoef hem niet te helpen. ‘Dus toen kwam die en toen deze. Heb je trouwens dat geintje ook gezien op dit moment?’ In een gemoedelijke sfeer, want die zetten hebben we zogenaamd gewoon, kabbelen we naar de slagwisseling rond de 40e zet.

Ik begin wat moeilijk te kijken. Zeg tegen Johan dat mijn notatie niet klopt. Dat ik geloof ik een klein foutje heb gemaakt. Johan heeft niet vier keer maar slechts drie keer geslagen.

Het duurt even voordat Johan in de gaten heeft wat dit betekent. Dit betekent dat hij op de klok heeft verloren. Johan begint bewolkend op te zwellen. Begint te vloeken en te tieren. Tot mijn verbazing verwenst hij uitsluitend zichzelf. Dat hij blind op mijn notatie heeft vertrouwd.

De arbiter staat er bij en heeft ook niet in de gaten dat ik Johan een poets heb gebakken. Dat ik Johan ontzettend gefopt heb met de Andreiko truc. En ik? Ik heb een carrière gemist in het theater.

Johan is er later nooit meer op teruggekomen. Zelfs in zijn boek ‘Gemeen Spel?’ komt de partij niet ter sprake. Wel Wiersma – Andreiko.

Johan, met terugwerkende kracht mijn welgemeende excuses. Kleine troost: ik word genadeloos gestraft. Mede door deze overwinning plaats ik mij voor het NK 1991. Een grote ellende. Met acht paaltjes en vijf nullen huiswaarts. Mijn destijds 71-jarige moeder geeft de genadeslag:

Ach, er moet ook iemand laatste worden!’

Douwe de Jong was jarenlang bestuurslid van de KNDB. Ik geloof als secretaris. Ook heeft hij jaren zijn energie gestoken zijnde lid van de tuchtcommissie. Nooit geweten of hij ooit zaken heeft moeten behandelen, waarin hij zelf een dubieuze rol speelt. Schiet mij te binnen dat Douwe ooit betrokken was bij een klokincident. Hij sloeg een keer in tijdnood zo hard op de goede ouwe Koopmansklok dat het pinnetje van de vijand de zaal in vloog (niet het pinnetje van de tegenstander – wat zou dat overigens moeten zijn beste kijkers – maar van de klok). De partij werd voor Douwe gewonnen verklaard, want elke speler is verantwoordelijk voor zijn eigen materiaal. Denk daarbij aan mijn legendarische klokoverwinning in remisestand op Kees Thijssen.

Douwe had ooit als wedstrijdleider, is hij ook nog een keer geweest … je kunt zeggen wat je wilt, maar hij heeft zijn sporen zeker verdiend binnen de KNDB, een geweldige one-liner op de schoen:

De wereld heeft vreemde kostgangers. Maar waarom moeten ze uitgerekend allemaal lid worden van de KNDB!’

Tot slot heb ik nog een scherpe pen op de tong over de schorsing van Hans Jansen ooit vanwege een tripel offer tegen Hans Vermin. Ik weet echter niet zeker of Douwe als bestuurslid daar bij betrokken was. Dus daar ga ik hier nu niets over zeggen.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *